De discussie over de overeenkomst van opdracht – waarover Jan van Gool op 4 september…
De overeenkomst van opdracht blijft de gemoederen bezighouden
Ongeveer 1.6 miljoen ZZP-ers in Nederland maken gebruik van een bepaalde overeenkomst van opdracht. Het is bekend dat in veel gevallen de vraag gesteld kan worden of zij eigenlijk wel zelfstandig ondernemer zijn. Sinds de inwerkingtreding van de Wet Deregulering Arbeidsrelaties (Wet DBA) wordt er gewerkt met modelovereenkomsten die door de Belastingdienst goedgekeurd dienen te worden. Controle of de in de overeenkomst vastgelegde situatie strookt met de werkelijkheid is er sinds de invoering in 2016 niet of nauwelijks. Op deze wijze worden de schijnconstructies en schijnzelfstandigheid niet of nauwelijks aangepakt. Ondertussen wordt er door de politiek en de rechtspraak stevig aan de stoelpoten van de modelovereenkomsten gezaagd.
Opheffing Handhavingsmoratorium vanaf 1 januari 2025
In opdracht van het vorige kabinet werd door de belastingdienst de ambitie uitgesproken om het “handhavingsmoratorium” vanaf 1 januari 2025 op te heffen, met als doel om het handhaven op schijnzelfstandigheid vanaf 1 januari 2026 weer onderdeel te laten zijn van de reguliere handhavingsplannen van de Belastingdienst. Ook de Hoge Raad liet door een uitspraak van 24 maart 2023 in het zogenaamde Deliveroo arrest weer het licht in volle omvang op de materie schijnen, door aan te geven dat de eventuele bevoegdheid tot vrije vervanging van de opdrachtnemer in de modelovereenkomst, niet persé wil uitsluiten dat er geen sprake kan zijn van schijnzelfstandigheid en zelfs in dat geval sprake kan zijn van een arbeidsovereenkomst. Het resultaat was dat enkele eerder door de Belastingdienst goedgekeurde modelovereenkomsten die gebaseerd waren op het uitgangspunt van vrije vervanging vanaf 1 januari 2024 de prullenbak in konden. Nog meer onzekerheid waar de ZZP economie van ons land niet echt op zit te wachten. Overigens komen we in de praktijk deze veelgebruikte versie van de modelovereenkomst nog vaak tegen.
Wet Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden (VBAR)
Een nieuwe wet moet het eenvoudiger gaan maken om te beoordelen of iemand werkelijk als ZZP-er ingehuurd wordt voor een opdracht of dan er sprake is van schijnzelfstandigheid. De wet VBAR ligt nu voor advies bij de Raad van State. De wet legt minder het accent op de beoordeling van het ondernemerschap van de opdrachtnemer. De belangrijkste toetsingskaders zijn het werk wat verricht moet worden, de samenwerking binnen de organisatie, de risico’s en verantwoordelijkheden en investeringen van de zelfstandige voor deze opdracht. Eventueel kan daarna naar de persoon van de opdrachtnemer gekeken worden, bijvoorbeeld of deze meerdere opdrachtgevers heeft.
Forse gevolgen, forse kritiek
Het wetsvoorstel heeft uit diverse geledingen al flinke kritiek te verwerken gekregen. Er zijn al diverse voorbeelden bekend van bepaalde opdrachten waarvan het nu gemeengoed is dat deze door ZZP-ers worden uitgevoerd, maar die onder de nieuwe wet als arbeidsovereenkomst worden aangemerkt. Als de wet wordt ingevoerd, zal de ZZP markt in enkele sectoren fors worden beperkt. Het nieuwe kabinet heeft in het hoofdlijnenakkoord aangegeven met de invoering van de VBAR te willen doorgaan en de Wet per 1 januari 2026 in werking te laten treden. Het is afwachten of de nieuwe minister Van Hijum van SZW het wetsvoorstel daadwerkelijk bij de Tweede Kamer gaat indienen. Wij houden u op de hoogte!
Als u meer over dit onderwerp wil weten, neem dan contact op met Jan van Gool, Lieke van den Eijnden en Diederik Snelder, de arbeidsrechtspecialisten van MARK Advocaten